Los colores son:
rojo/a = rood
negro/a = zwart
blanco/a = wit
amarillo/a = geel
marrón = bruin
verde = groen
azul = blauw
naranja = oranje (is onveranderlijk)
rosa = roze (is onveranderlijk)
celeste = hemelsblauw
azul marino = donker blauw
gris = grijs
Let op: het meervoud van de kleuren wordt net als anders gevormd. Als het woord voor een kleur op klinker eindigt krijgt het meervoud gewoon een “s” achteraan. Eindigt het op medeklinker, dan komt er een “es” achteraan. Dit geldt zowel voor mannelijke als vrouwelijke zelfstandig naamwoorden.
Ejemplo:
La camisa verde. El balón verde.
La blusa azul. El coche azul.
Los ojos marrones. Las sillas marrones.
Las manzanas rojas. Los libros rojos.
Completa:
Mi coche es azu… . Tu camisa es roj… . El perro es de color marr… La casa verd… La camisa negr… La falda amarill… Los zapatos negr…
Solución ejercicio anterior:
- me lavo/ me he lavado, 2. se baña/ se ha bañado, 3. se peina/ se ha peinado, 4. se maquilla/ se ha maquillado, 5. se afeita/ se ha afeitado, 6. se duchan/ se han duchado, 7. os perfumáis/ os habéis perfumado
