In de Futuro krijgen alle werkwoorden dezelfde uitgangen. De uitgangen worden direct achter het infinitief geschreven.

Voorbeeld:

trabajar -é, -ás, -á, -emos, – éis, -án. Deze uitgangen gelden voor alle werkwoorden.

De onregelmatigheid bij de futuro doet zich alleen in de stam van sommige werkwoorden voor:

decir = dir- (+uitgang, zie boven)

hacer = har-

querer = querr-

salir = saldr-

haber = habr-

poder= podr-

tener = tendr-

saber = sabr-

venir = vendr-

Voorbeeld:

Mañana saldré más tarde de clase. (Morgen kom ik later uit de les).

Welke persoonsvorm vind je in de volgende zinnen?

  1. Vendremos la semana que viene.
  2. El tren tendrá retraso.
  3. Trabajaréis menos el próximo mes.
  4. Ya sabrás qué hacer, ¿no?
  5. En Barcelona comerán en un restaurante del puerto.

Solución ejercicio anterior:

1 – D, 2 – G, 3 – A, 4 – L, 5 – B, 6 – N, 7 – K, 8 – J, 9 – C, 10 – E, 11 – F, 12 – H, 13 – I, 14 – M