- het doel bereiken > alcanzar la meta.
- dat hangt ervan af >………………………………..de
- net zoveel als > tantos……………………….
- Ik ben 1991 geboren. > …………………………..en 1991.
- Ik heb het van hem geleend. > Lo………………………………de él.
- Gaat u rechtdoor. > ……………………..derecho/todo recto.
- het gordijn openen > …………………………. la cortina
- de griep hebben > …………………………………..
- de oudere mensen > las personas……………………………
- een kromme spijker > ………………………………………..
- een zwakte hebben voor > ……………………………………….por
- een hoed dragen > ……………………………………………..
- aan de rand van de straat > ………………………………………………….
- in de ‘waarste’ zin van het woord > en todo el………………………………..de la palabra
- Hij is nog niet terug. > …………………………………………
- Het gaat goed met mij. > ………………………………………………….
- Het is vijf graden onder nul. >……………………………………
- Zou u ook de olie kunnen checken? > ¿………………….usted también comprobar el aceite?
- aan de rechter kant > ………………………………………..
- uit een glas drinken > ……………………………………….
Oplossing vorige oefening:
- el joven; 2. la niñez; 3. el sucesor; 4. el fin; 5. la demanda; 6. la confianza; 7. la respuesta; 8. la riqueza; 9. el paciente; 10. la lentitud; 11. la importación; 12. el ahorro; 13. la salida; 14. la regla; 15. el cierre; 16. el cobro; 17. la negación; 18. el castigo; 19. el valle; 20. la quietud.