Vele werkwoorden kunnen in het Spaans op twee manieren gebruikt worden: als gewoon werkwoord of als wederkerend werkwoord. Wat is het verschil?

ir = gaan, ergens naar toe gaan. Je gebruikt het meestal om ook aan te geven waar je naar toe gaat.
irse = gaan, weggaan, ergens vandaan gaan. Hoeft niet persé aan te geven waarheen. Voorafgegaan van een (vereist) persoonlijk voornaamwoord krijgt een zin met irse meer nadruk, meer enthousiasme. De zin wordt intensiever.

quedar = wordt gebruikt om aan te geven hoe de kleding zit, staat, past. Dit werkwoord wordt ook gebruikt om aan te geven dat je met iemand afspreekt. Als er iets ontbreekt (dingen), als het nog even duurt voordat iets begint (tijd), als resultaat van een actie.
quedarse = verblijven, ergens blijven (niet weggaan), verandering van situatie, iets gaan bezitten, iets kopen.

Voorbeelden:

Ir:
Isabel va al mercado.
Jorge va a Londres.
¿Vas al centro comercial?
María, ¿vienes? Sí, ya voy.
¿Vas a trabajar temprano hoy?

Irse:
Me voy al mercado. (meer enthousiasme)
Isabel ya se va.
Estoy muy aburrida. Me voy ahora mismo.
¿Te vas? Sí, me voy.
Nos vamos a las 16:00 hs en tren a Ginebra.

Quedar:
El cine queda a unos cinco minutos de aquí.
Esa blusa le queda fatal a Marga. (zoals gustar)
¿Queda un ejemplar de El País? Sí, el último.
¿Quedamos a cenar? (afspreken)
Quedamos en ir juntas a la exposición.
Sólo queda un poco de leche. Tenemos que comprar más, mañana.
Hemos quedado delante del restaurante Don Manolo.
En esta nevera no queda nada. (Hier kun je ook HAY gebruiken i.p.v. quedar).
Quedan cinco minutos para empezar el concierto.

Quedarse:
Esta noche me quedo en casa para leer un libro y después ver una película. Me hace ilusión.
Nunca me pongo faldas largas porque me quedan fatal.
No me voy al cine. Me quedo en casa.
Nos quedamos una semana en Málaga.
Se quedó con mis libros. (Hij of zij heeft mijn boeken gehouden, niet teruggegeven).
Me quedo con estos vestidos. Me gustan mucho. (Me los quedo).
Te has quedado demasiado delgado.
Javier se ha quedado con la casa.
Ayer Juan se quedó hasta tarde en el trabajo.