Dit keer een paar interessante woorden en hun betekenis in verschillende context.

Ramo: zijtak, bos (bloemen). Domingo de ramos is Palmzondag. Ook rama betekent tak, maar is iets dikker en ontspruit direct aan de stam. Ramo en rama kunnen in figuurlijke zin ‘branche, tak’ betekenen, dit laatste ook in familieverband. Andarse por las ramas betekent heel logisch: van de hak op de tak springen.

Rato: ogenblik, momentje. In de rats zitten kan worden omschreven als pasar un mal rato. Als iemand in zijn vrije tijd Spaans leert, kun je zeggen: aprende español a ratos perdidos. Rat is: rata. (Ook gierigaard), en muis is ratón (ook stofpluisje), terwijl un ratón de biblioteca dan weer een boekenwurm is en een ratero een zakkenroller.

Reparo: Aanmerking, bezwaar, in de zin van kritiek, of: verdediging met betrekking tot schuilplaats, en ook nog: herstel. De volgende uitdrukkingen illustreren dit: no tengo reparo: ik geneer me niet, het maakt me niet uit dat…; poner reparos: bezwaren maken; buscar reparo: schuilen.  Reparar betekent dus: (op)merken, letten op, én repareren (ook arreglar). Een reparatie is una reparación (ook voldoening, ereherstel).

Sabelotodo: wijsneus. Een samentrekking van saberlo todo (alles weten). Zo zijn er in het Spaans meerdere samentrekkingen. Hier volgt een aantal van e meest voorkomende: limpiabotas (schoenpoetser), buscavidas (bemoeial); caradura (brutaal persoon); vivalavida (lett,: leve de maagd) vrolijke Frans; metepatas (onhandige figuur); salvavidas (reddingvest); slavaslip (inlegkruisje); rompecabezas (leg/puzzel); hazmerreír (mikpunt van spot).

Salsa: saus of jus, maar ook salsamuziek. Komt in veel uitdrukkingen voor: cocerse en su propia salsa, in eigen sop gaarkoken; está en su salsa: hij is in zijn sas, in zijn element; vale más ;a salsa que los caracoles (slakken): het sop is de kool niet waard.

Solución del ejercicio anterior:

Pretérito perfecto: zin 1 en 4; Indefinido: zin 3 en 5; Imperfecto: zin 2 en 6.

Frases: 1. he comido; 2. tomé; 3. ha habido; 4. ha estudiado; 5. terminó; 6. ha tenido; 7. vi/pasamos.