el abrigo de (over)jas, mantel
amplio, amplia wijd
el bolsillo zakje (in kleding)
No llevo dinero en el bolsillo. Ik heb geen geld in mijn zak.
el bolso de (hand)tas
bonito, bonita mooi
las botas laarzen
la camisa het overhemd, de bloes
la camiseta het T-shirt
la chaqueta het vest, het colbertje
la cinta de band, het lint
Tiene una cinta en el pelo. Ze heeft een band in haar haar.
combinar combineren, passen bij
Esta blusa combina muy bien con la falda. Deze bloes past goed bij de rok.
el diseño het ontwerp
elegante elegant
el estilo de stijl
estrecho, estrecha strak, nauw
exclusivo, exclusiva exclusief
la falda de rok
feo, fea lelijk
grande groot
el jersey de trui
Tengo dos jerseys nuevos. Ik heb twee nieuwe truien.
llevar dragen
Llevas un traje muy bonito. Je hebt een mooi pak aan.
la marca het merk
la moda de mode
el pantalón/los pantalones de broek, de pantalon
el pijama de pyjama
probarse passen, aanpassen
¿Puedo probarme esta blusa? Mag ik deze bloes passen?
la rebaja de korting
las rebajas (mv) de uitverkoop
Este pantalón lo he comprado de rebajas. Deze broek heb ik in de uitverkoop gekocht.
el reloj de klok, het horloge
la ropa de kleding
En rebajas se puede comprar ropa barata. In de uitverkoop kun je goedkope kleding kopen.
el traje het pak, het kostuum
Mi padre viste cada día con traje. Mijn vader heeft elke dag een pak aan.
el uniforme het uniform
los vaqueros (mv) de spijkerbroek, de jeans
el vestido de jurk
vestirse zich aankleden
El niño ya se viste solo. Het kind kan zich al alleen aankleden.
los zapatos de schoenen
(Uit: Contexto)
Oplossing vorige oefening:
1 – G; 2- C; 3 – E; 4 – A; 5 – F; 6 – H; 7 – B; 8 – D
