Wederkerende werkwoorden zijn te herkennen aan het wederkerende voornaamwoord -se achter het infinitief. Bij het vervoegen verandert het wederkerende voornaamwoord, het wordt dus aangepast aan de persoonsvorm. B.v.: lavarse (zich wassen) – me lavo (ik was me).

Enkele wederkerende werkwoorden: lavarse (zich wassen), peinarse (zich kammen), despertarse (wakker worden), levantarse (opstaan), afeitarse (zich scheren), maquillarse (zich opmaken), acostarse (gaan slapen), dormirse (in slaap vallen), irse (weggaan), concentrarse (zich concentreren), mudarse (verhuizen), casarse (trouwen). Niet alle wederkerende werkwoorden in het Spaans zijn dat ook in het Nederlands.

Hieronder een paar zinnen die met wederkerende werkwoorden moeten worden aangevuld:

  1. ¿A qué hora……………………………(levantarse) tú todos los días?
  2. Luís ya …………ha…………………………….(despertarse).
  3. ¿Cuándo ………………………………….(mudarse) los señores González?
  4. Hoy ……………………………(quedarse, yo) en casa.
  5. María ……………………………….(maquillarse) muy bien todos los días.
  6. Los niños ……………………………….(acostarse) normalmente a las 8 de la noche.
  7. ¿Por qué no ………………………………..(concentrartse, tú) un poco en tu estudio?
  8. Hoy Sergio no ………ha………………………. (afeitarse).
  9. Inés …………………….(irse) de vacaciones a Buenos Aires.
  10. Sandra: ¿todavía no …….has……………………….(peinarse)?

Solución ejercicio anterior:

  1. urgentemente, 2. tranquilamente, 3. normalmente, 4. directamente, 5. amablemente, 6. perfectamente, 7. usualmente, 8. suficientemente, 9. últimamente, 10. generalmente.